Jij, stilte, bent mijn geheime minnares, de liefde van mijn leven. Ik zwijg over jou in alle talen. Niemand zou kunnen verstaan dat ik jou zo bemin. Wie jou niet kent, is vooral bang van jou. Als ik het over jou zou hebben, zouden ze me willen beschermen tegen mezelf. Net alsof jij me enig kwaad zou doen. Ik kan verdwalen in jouw schoonheid. Onbetreden ben jij. Kon ik je maar voorstellen aan anderen als bron van mijn geluk.

 Erik Galle, Als de stilte roept, Halewijn/Adveniat, p. 38