‘Ik ko-om’, zo vaak heb ik dat tegen God geroepen. Maar als ik na eerst een hele tijd met gesloten ogen luidop geteld te hebben, me omkeerde, bleek hij daar zo goed in: in het verdwijnen. Waar ik om me heen keek, zelfs in zijn graf, nergens een God te zien. Angst om niet gevonden te worden is hem vreemd. Of ben ik verkeerd, want dan weer vond ik een spoor van hem, als kruimels die doen verlangen naar brood. Iemand zei me eens dat God niets geeft, tenzij verlangen. Ik was daar echt boos om. Wat ben ik daar nu mee, dacht ik. Verlangen? Is dat nu een cadeau?

Erik Galle, De mythe van de ik-dentiteit, Halewijn, p. 110