Gebrokenheid is wie ik ben.
U lijmt me niet,
maar ziet me graag.
Ik sla mijn ogen
naar de grond
en denk dat ik te klein ben.
Maar U bent de grond
waarop ik sta,
en lacht naar mij.
Ontsnappen aan uw liefde
is moeilijk.
Waar ik me ook wend,
ze is reeds daar.
De keren dat ik mezelf zie
zoals U me ziet,
dan groei ik,
of beter: dan groeit U in mij.
U staat dan op in mij
alsof U al die tijd opgevouwen zat.
Ik kijk op en zeg spontaan:
‘U bent zo groot.’
U corrigeert me en zegt:
‘Ik ben maar zo groot
als de ruimte die ik krijg.’
Erik Galle, De voorafplek. Een therapeutische en monastiek traject, Halewijn/Adveniat, p. 163