Mijn hart
keek naar U uit,
zoals de
ondoordringbare nacht
wacht op
het ochtendgloren.

Nu woont
Gij bij mij
omdat ik bij U woon.

Mijn woning
is te klein voor U.
Gij zijt te groot
voor mij.

Gij leeft van
komen en gaan,
van afstand
en nabijheid.
Zovele harten
wachten
er op U.

Als Gij mij nooit
ontmoet
zou hebben,
zou ik U
niet missen.

Erik Galle, Woorden als psalmen, Halewijn/Adveniat, p. 173