Ik heb jou, stilte, maar langzaam leren kennen. Bij al onze contacten nam ik steeds weer het woord. Was het mijn onzekerheid of eerder mijn onwennigheid, ik weet het niet? Maar omdat je nooit antwoordde, bleef ik praten. Het was alsof ik hoopte dat door meer te zeggen, je uiteindelijk toch overstag zou gaan. Ik wist niet dat jij leegte was en ik jou door elk woord steeds meer opzij duwde. In plaats van te luisteren, sprak ik. Jij liet me doen. Het was duidelijk dat je dit gewoon was. Als wederkerigheid erin bestaat de ander zichzelf te laten zijn, dan deed ik dat helemaal niet. Ik was niet gewoon te luisteren naar een taal zonder woorden.
Erik Galle, Als de stilte roept, Halewijn/Adveniat, p. 12