Als ik U zoek, God,
dan verstopt Gij U,
in de mens
die het dichtst
bij me staat.
Soms zit ik U
op de hielen
en hebt Gij niet veel tijd
om U te verbergen.
Zo duidelijk kunt Gij
herkenbaar zijn in de naaste.
Andere keren ben ik er zo
van overtuigd
dat Gij elders
op me wacht
dat ik blind ben voor U
in de mens naast me.
Gij hebt daar iets op gevonden.
Als ik met mijn liefde
direct naar U wil toekomen
zie ik als ik U nader,
dat er steevast een omleiding is.
Wil ik bij U geraken,
schenkt Gij me mijn naaste
als de weg die ik
moet afleggen.
Gij blijft me zeggen
dat er geen
kortere weg bestaat.
Vergeef me dat ik
dit wel eens vergeet.
Erik Galle, In de leer bij de monnik. Monastieke accenten in het dagelijks leven, Halewijn/Adveniat, p. 75