Het mooie van het hart dat door de liefde van Christus wordt verwarmd, is dat dit op dezelfde manier gebeurt zoals bij het brandende braambos. Deze doornstruik openbaarde voor Mozes de aanwezigheid van God. Opvallend was het vuur, maar meer nog dat de struik niet opbrandde. Het vuur was op zulke manier van binnen in de struik komen wonen dat die de buitenkant niet opbrandde. Zo wordt het hart van de schouwende monnik van binnen aangetast door de liefde van Christus. Het wordt ontstoken en blijft branden. Niets kan de monnik scheiden van de liefde van Christus als hij deze liefde stelt boven gelijk welke andere gehechtheid. De trouw hieraan zorgt ervoor dat de Geest nooit uitdooft.

 Erik Galle, In de leer bij de monnik. Monastieke accenten in het dagelijks leven, Halewijn/Adveniat, p. 108