Ik wil het schild weg
dat U verdedigt.
De muur waarachter
U verblijf houdt.
U voert een tweesporenbeleid,
als om mij te misleiden.
Zichtbaarheid en onzichtbaarheid,
daar maakt U een cocktail van.
De bekomen kruising
ligt voorbij de taal
die ik meester ben.
Met tegenzin lever ik me over
aan het woordeloze
waarin U verblijft.
Voor uw soort belangeloosheid
bestaat nog geen woord,
ik denk niet dat het er ooit zal komen.
Maar eigenlijk hoef ik geen taal
om U te leren kennen.
Hoe U bestaat, blijft mij verwonderen,
en daar is het, denk ik, U om te doen.
De verwondering over
de liefde die U bent, mocht die me genoeg zijn.
Erik Galle, Alles wat blijft, verandert. Een kunstzinnig overleg met God, Halewijn/Adveniat, p. 98- 99