Gij God zijt uitgestorte Adem
in het diepste van mijn hart,
waardoor ik
steeds naar boven
word gestuwd als
ik dreig te verdrinken.

Die beweging
komt niet van mij,
het zijt Gij zelf
die duwt
alsof Gij vecht
voor uw eigen leven.

Hoezeer gevoelens
bij momenten
aan mij trekken
en mijn hele horizon
vullen,wijken doet Gij niet.

Als vaste grond,
een schuilplaats
en mijn rots,
zijt Gij.

Gij biedt vastheid
als ik mijn wortels
uitstrek in U,
Gij houdt me vast
als ik buig.
De zekerheid
zijt Gij,
dat ik niet breek.

Erik Galle,In de leer bij de monnik. Monastieke accenten in het dagelijks leven, Halewijn/Adveniat, p. 10