U wilt dat ik dichter kom bij elke mens, als ik dichter tot U wil naderen. De mens is een icoon door U geschilderd. Als ik er lang naar kijk, zie ik de schilder. U bent zelf de binnenste laag, de voortekening is van uw hand. U hebt zelf model gestaan voor de mens en uw bezieling aanschouw ik als ik kijk met de ogen van mijn hart.
Onzichtbaarheid is uw handelsmerk, maar met een verlangen naar zichtbaarheid. Ik speur naar U. Lang moet ik niet wachten. De mens in nood toont U. Hij is een overweldigende schets van U. Hoe vaker ik U tegenkom, hoe sneller ik U herken. U bent een vraag. Ik tracht te zijn een antwoord.
Erik Galle, Alles wat blijft, verandert, Halewijn – Adveniat, p 61