U houdt zich bezig met ruimtelijke ordening. U bent een architect bezeten door het licht. Alles wilt U aan het licht brengen. En dat licht bent U. U wilt me doen inzien dat ik voor U niets hoef te verbergen. Wat ik onaf noem, dat plaatst U helemaal in het centrum. Ik protesteer. Mijn argument dat een mens toch niet kan uitpakken met zijn kleinheid, onthaalt U met verbazing. Ik noem het onbegrip.
Erik Galle, Alles wat blijft, verandert, Halewijn/Adveniat, p 95