Als je een egel bedreigt, dan krijg je zijn stekels als antwoord. Wie van jou, stilte, niet wil hebben, zal het niet eens merken. Jij verdwijnt meteen. Jij leert me dat ik word wie ik verwelkom. Als ik jou binnenlaat, dan blijk je besmettelijk. Als een microbe nestel jij je in mijn bloedbanen. Jij bent geen ziekte, jij bent evenwicht, en tegengewicht. Je bent als water dat in omgekeerde richting stroomt, in de richting van de bron die God is. Deze tegendraadsheid is jouw wezen, van buiten naar binnen trek jij me, tot ik zo lang binnen in jou ben dat ik je kan meenemen naar buiten.
Erik Galle, Als de stilte roept, Halewijn/Adveniat, p. 62