Ik kijk
vanop een afstand
naar mezelf
als naar een vreemde.
Ik ween
niet alleen om U,
maar ook om mezelf,
omdat ik zo
verloren ben
zonder U.
Hoe kunt Gij mij
zoiets aandoen?
De verwarring is alom.
Ik meet de schade op.
Het is alsof er
net een aardbeving
heeft plaatsgevonden.
Ik zoek naar leven,
maar waar ik ook kijk,
geen spoor,
vind ik van U.
Ik zou U
laten opsporen,
maar wie
zoekt U nog
in deze tijd?
Een vindersloon
bied ik aan,
maar U
krijg ik niet terug.
Slechts gelach en gehoon
sturen ze me
als reactie.
Erik Galle, Woorden als psalmen, Halewijn/Adveniat, p. 166-167