De plaats die het centrum uitmaakt van een abdij is het atrium, de binnenplaats. Daar is niets te zien. Zeggen dat die leeg is, is te veel gezegd. We zeggen beter dat die plek open is. Ze is uitnodiging om de grootheid van God te laten zijn. Die niet invullen is de gezonde ascese beoefenen om elk beeld en elke invulling als te klein te duiden. Om het scherp te stellen, leert een abdijgebouw de bewoners om vanuit het centrum te leven. En behoedzaam houdt men dit open. God wordt daardoor Iemand die steeds op de monnik toekomt. Hij is er in zijn grootsheid, onzichtbaar vormt Hij de binnenste cirkel waarrond alles in een abdij draait.

 Erik Galle, In de leer bij de monnik. Monastieke accenten in het dagelijks leven, Halewijn/Adveniat, , p. 72