Mijn God, help mij om afscheid
te nemen van U,
zodat ik U kan zoeken.

Zoals ik U kende, bent U niet.
Zoals U bent, ken ik U niet.
Bevrijd mij van U,
zodat mijn hart zich
kan uitstrekken naar U.

Bestendig mijn blindheid,
dan geef ik het misschien op
om U te willen zien.

Nu ik U loslaat,
laait mijn verlangen
naar U op.

Ik die dacht U te kennen,
stamel brabbeltaal
over wie U bent.
Ik durf haast niet meer
te spreken.

Zo ver achter U
hebt U elke taal gelaten
dat ik het moet doen
met een echo die ik vaag
meen te horen.

Maar ik ben zeker
dat U komt
en gaat
en komt.

Niets weet ik van U,
zo is het goed.

Erik Galle, De voorafplek. Een therapeutische en monastiek traject, Halewijn/Adveniat, p. 167