Als ik luister naar U,
dan hoor ik eerst niets.
U wacht tot ik ook van binnen zwijg
voor U spreekt.

En wat U dan zegt,
doet U in een taal die ik
zelf niet spreek.
Uw taal verbreekt
de stilte niet.

Uw spreken doet denken
aan de wind
die takken doet bewegen.

In wat bewogen wordt,
lees ik wat U
me wil zeggen.

U bent niet als een storm,
neen, ik moet aandachtig zijn
om U op te merken
in het ruisen
van de bladeren.

Uw Geest is als de dirigent
van een stil orkest.
Een haast onwaarneembare choreografie
brengt Hij ten tonele.

Erik Galle, Alles wat blijft, verandert. Een kunstzinnig overleg met God, Halewijn/Adveniat, p. 68