Als een brandend braambos
dat in lichterlaaie staat,
zo voel ik mij.

Uw Geest brandt in mij.
Helemaal vuur is Hij,
onaanraakbaar met mijn handen.

Ik ben hout.
Mijn wortels
zitten in U verborgen.

Ik kan niet spreken
over dit vuur,
omdat er geen woorden
voor bestaan
en ik niet uitgelegd krijg
dat het geen pijn doet,
dit vreemde vuur dat niet verslindt.

Een buitenstaander
zou mij ter hulp snellen.
Terwijl ik niet wil geblust
worden van U.

Ik houd mijn adem in.
De uwe neemt het over.

Erik Galle, De voorafplek. Een therapeutische en monastiek traject, Halewijn/Adveniat, p. 173