De keerzijde
van de liefde
is gemis.
Het verlangen
dat hieruit
opschiet,
is even krachtig
als de lente.

Uw afwezigheid
leert me uitzien naar U,
meer dan ik ooit deed.

Het wonder is dat
mijn wederliefde
de deur van uw hart
wijd openzet.

Als ik vloek en ween
dan plooi ik
op mezelf terug.
Als ik verlang naar U,
opent er zich
in mij iets
waardoor Gij
ruimte krijgt.

Het is of uw liefde
bevrijd wordt
door mijn openheid.
Mijn betraande ogen
droog ik,
ze deden pijn
omdat ik U nergens zag.

Wat ik,
als verraad bestempelde,
deed me naar U keren.

Gij wachtte op mij
terwijl ik
ontmoedigd dacht
dat Gij me
in de steek
gelaten had,
en dit voorgoed.
Erik Galle, Woorden als psalmen, Halewijn/Adveniat, p. 77. 79