Ik ben bang, God,
voor dat stuk
van mijn levensweg
waar ik me zelf
niet meer zal kunnen helpen.
Wie zal er dan voor me zijn?

Ik ben bang om mensen
te verliezen die ik graag heb.
Wie zal ik dan nog zijn?

Mijn angsten kunnen
als rotsblokken zijn.
Ze wegen te zwaar
om ze op mijn eentje
op te tillen.

Als ik U vraag me hier
overheen te helpen,
dan vraagt Gij me
mijn angsten
in de ogen te kijken
maar tegelijk uw hand
te grijpen.

Waar ik bang voor ben
is niet verdwenen,
maar het is of ik nu zeker ben
dat Gij er ook dan voor me zijt:
een schuilplaats
voor in barre tijden.

Erik Galle, Neem niets mee voor onderweg. Kwetsbaarheid als beeld van God, Halewijn/Adveniat, p. 41